Deze was gelegen tusschen het voormalig bastion Maria en den Vughterdijk aan de Noordzijde van het straatje, genaamd Achter den Boogaard, dat daarvan de Zuidelijke grens uitmaakte. Over de Schutterij de Jonge Voetboog 1), waaraan deze bogaard toebehoorde, deelt van Heurn in zijne Beschrijving het volgende mede: „De Schutterye van den Jongen Voetboog is volgens het gemeene gevoelen niet veel jonger als die van den Ouden Voetboog. De juiste tijd haarer oprigtinge is geheel onzeker. Uit de plaats van de ligging van haren boomgaard op den Vuchterdijk, even buiten de binnenpoort op de geweesene stadsgragt, zoude men kunnen besluiten, dat die na de tweede uitlegging der stad opgerigt zy, dat is na het jaar 1361. Vaster gaat het, dat de oprigting tusschen dit jaar en het jaar 1424 gezogt moet worden; in 't laastgemelde jaar was deze schutterye reeds in staat en zij trok op het beschryven van Hertog Jan den IV te velde en hielp de stad Braine in Henegouwen winnen. De Burgerye van 's Hertogenbosch, welke stad het verste van alle de Brabandsche steden van Braine gelegen is, kwam daarvoor vijftien dagen laater in het leger als die der andere Brabanders; of dit de Boschenaars ten schimp verstrekte weet ik niet, zeker is het, dat zy verzogten den eersten aanval te mogen doen; deeze had tengevolge, dat de stad Braine zich hierna op genade en ongenade overgaf, echter met dit gevolg, dat er wel zevenhonderd Bosschenaars daarbv het leven lieten 2); door deezen ramp voegden zich de twee schutteryen, de Jonge en de Oude Voetboog, by elkander en maakten daarop by voorraad een uit; eenige jaaren daarna, wanneer de kinderen der verslagenen volwassen waren, scheide men de twee schutteryen van één, de eene onder den naam
| 308 |
van den Ouden, en de ander onder den naam van den Jongen Voetboog; de schutsheer van de laatste was mede St. Joris.
De boomgaard van de schutterye van den Jongen Voetboog is op het Vuchtereinde even buiten de Vuchterbinnenpoort geleegen; het voorst gedeelte van het daarop staand huis is in laatere tyden als het achterste gebouwd, zo als uit het aanschouwen van die gebouwen duidelijk is te zien; het schijnd my toe, dat dese schutterye dien boomgaard heeft bekomen, nadat zy zich van de Oude Schuts afgezonderd had; achter gezegde gebouwen is een ruime plaats, met boomen beplant, welke zich tot aan den wal uitstrekt, waarvan die met een muur, in welke een poortje is, afgescheiden word. Het wapenschild van den Jongen Voetboog bestaat uit een geharnast man te paard, die met een lans eenen draak doorsteekt, doch de couleuren zijn my, evenals hoe en wanneer die schuttery dit wapen bekomen heeft, onbekent.”
Tot zooverre van Heurn. Jhr. mr. J.B. Verheijen deelt in zijne Bijdrage tot de geschiedenis dev voormalige schutterijen van den Bosch p. 6 nog mede, dat in eenen brief van 10 Aug. 1589 de Schutterije van den edelen Ridder St. Joris, genoemt den Jonghen Voetboeghe dezer stad, bij de confrèrie van St. Joris te Antwerpen er zich over beklaagde, dat de schutterij van den Ouden Voetboog te den Bosch, die de Moeder Gods tot patroon had, haren patroon St. Joris had geusurpeerd; zij deelde daarbij mede, dat na de bestorming van Braine in l424 zoowel de overgebleven gildebroeders van den Jongen Voetboog als de oudermans, die, mits hare indispositie ende ouderdom niet meer ten oorlog dienste van Hertoge uitgereist waren, bij de Oude Schuts ingelijfd waren en dat die toen tot zich heeft weten te trekken niet alleen de gildebroeders der Jonge Schuts maar ook al hare goederen, renten, brieven, tituls, kaarten, priviligien, tenten ende alderhande siergereedschappen, waarop de vollen boom metter wortelen, wezende het principaalste wapen der Jonge Schuts, alsnog by menschen memorie heeft gestaan, een en ander vooreen deel uit oorzake,
| 309 |
dat als voors. Jonge Voetboog wederom is geredresseert geweest, eenighe van de Hoofdluyden ende principaelste regenten die Schuttertje hebben verlaeten, zich onder den Ouden Voetboog begevende, waardoor oock alle caerten, brieven, privilegiën ende documenten voor de Jonge Schuts sijn verloor en, vervreempt ende gedemanueert”.
Maar wat de Schutterij van den Ouden Voetboog ook moge behouden hebben, zeker is het dat de Jonge Voetboog of Jonge Schuts haren bogaard terug bekwam. Het was in dezen bogaard, dat, zooals wij op blz. 263 reeds zagen, Floris van Egmond in 1535 de papegaai afschoot.
Deze Schutterij hield bij gezegden brief ook nog vol, dat gedurende hare vereeniging met den Ouden Voetboog deze laatste St. Joris tot patroon had aangenomen en dien op hare wapenen, toortsen (tortysen), palleuren, banieren en vaandels afgebeeld had, waartoe hij echter geen recht had; alle welcke, zoo staat er in den brief verder, waarschijnlick is gecauseerd uit dien (soo men verstaet) alle de voors. goederen, eertijts die gulde van St. Joris toebehoerende, oock de capelle ter eere van den Ridder St. Joris gededieert, door de Oude Schuts zijn verkregen en bij haar geïncorporeerd, wat te minder zwarigheid vond, daar de Jonge Schuts werkeloos bleef". Wijders staat er in den brief nog, dat „de Jonge Schuts in haar banier voerde St. Joris bij een vollen en geheelen boom met de wortelen; de Oude Schuts daarentegen „in hare wapenen en paleuren drie takskens van een boom, waaraan hangen drie voetboogkens".
Over de Schutterij de Jonge Voetboog komen in de Bossche Schepenregisters de navolgende akten voor:
Reg. n° 137 f. 213; 1530: „De coninck, hoofdman, hogh deken, dekenen ende voerts alle die ghemeyne guldbrueders ende bruederschap der Gulden van Sanct Joris binnen deser stadt van Sthertogenbossche, die men noempt den Jonghen voetboghe, vergadert sijnde in den huyse ende herberghe, genoempt den Zwane 3)", verleenen eene grondrente van 9 carol.
| 310 |
guld. „uuyt eenen huyse met eender nyeuwen steenen brugge ende met eenen grooten stuck erffs daeraen gheleghen, der voers. gulden ende bruederschap toebehorende, ghenoempt den Jonghen Schuttersboghaert, ghelegen binnen deeser stad buyten des Heylichs Cruyspoerte in de Vuchterstrate tusschen der voers. stadt muer aan d'een zyde ende d'een eynde ende den erffenisse der erffgenamen wylen Aernt Pels aen die ander zyde ende strect metten anderen eynde aen die ghemeyne straet.
Reg. n° 139 f. 298; 1530: De Schutters van den Jongen Voetboog, ten getale van 70 vergaderd zijnde in de herberg de Zwaan, staande aan de (Pens)markt, verleenen eene grondrente van 9 carol. guld. „van ende uuyt eender nyeuwer steenen brugge met eenen nyeuwen huys daarop getimmert staende, met eenen groote stuck erffs, daer aanliggende, geheyten den Jonghen Schut boghaert, gelegen binnen deser stadt buyten 't heylich Cruyspoerte in de Vuchterstraet" tusschen het erf der erfgenamen van heer Arnd Pels ex uno en de stadsmuren ex alio. Zij verleenden daaruit nog twee andere grondrenten.
Uit deze beide akten en nog meer uit die van 22 April 1589 (Reg. n° 241 f. 389), waarbij Godefriclus Henrickszn de Kempener als man van Petra, dochter van Petrus Dyonyszn, verkocht eene dier renten, welke daarbij gezegd werd te gaan uit: quodam novo ponte lapideo cum quadam nova domo desuper constructa cum quadam manna pecia hereditatis sibi adjacente, den jongen scutsbogart geheeten, blijkt, dat het gebouw dezer Schutterij gebouwd werd op een steenen boog; daaronder moet natuurlijk eene gracht geloopen hebben, daar er anders geen reden bestond dien boog of brug te bouwen en deze kan, blijkens hetgeen van Heurn, als gezegd, in zijne Beschrijving mededeelde, geene andere dan eene gewezene vestinggracht geweest zijn.
Uit de Bossche Schepenregisters blijkt verder, dat: 1 September 1604 Mr. David Everswyn, raedtsheere deser stadt (den Bosch) als capiteyn, Quiryn van Niel en Nicolaes Laureynszn Donckers als lieutenants, mr. Jan van Berckel als veendrich, Peeter Hermans int Bijlken en Peter Lamberts als sargenten,
| 311 |
Jan Gysselen, Hans van Gangel, Jan van den Gevel Janszn en Jan Thomaszn van Turnhout als dekenen der gilde off scutterye van St. Joris, genoempt den Jonge Voetboge, met gemeynen eendrachtig en consente ende voorwethe van allen den andere hunne medebroederen der gilde oft scutterye voors., verleenden eene grondrente uyt huysingen, doelen ende henne gronden, boomgart, grachten ende alle henne rechten ende toebehoorten van dat gilde, gelegen aan den Vughterdijk tussen beyde de poorten ruerens aen 's Heylichs Cruyspoorte aldaer, tussen deselve poorte ende de vestmueren deser stadt ex uno ende tussen eenen open wech 4), daer men doorgaat van der gemeyne voorstraete ter stadswalle waert.
En dat 21 April 1532 Reg. n° 141 f. 337 vso Marcelis van Maren, coninck, Goert Symonszn, hoechdeken, Willem van Os, hooftman, Bouwen Henrickzn, cremer, Wouter Dirckszn, Dirick van Mer, dekenen, Peter Steenwech, mr Goyart Wynnagel, Gerit Goijartszn, Jan van Doerne, Robbert Lambertszn, snyder, Jan Laureynszn, tijmmerman, als scutters van den gilden van Sint Jorijs binnen der stat van Shertogenbosch, genoempt gemeynlic de Scutters van den jongen voetboge, soe in den name van hen selven ende mede inden nameende van wegen der gemeynre gesellen van den voors. voetboge, nu wesende ende namaels comende, hebben geloeft op verbijntenisse van allen den goeden der gilden van St. Joris van den Jonge Voetboge toebehoerend, dat sy van nu voirtaen ten ewige dagen zullen doen celebreren alle jaer op Sint Jorijsdach in de kercken van St. Jans bijnnen der voirs. stat een singende misse in discant, achtervolgende der begerten van Heylwigen, dochter Peter Keymps, die de voirs. misse alsoe uuyt haeren huyse, gecelebreert te worden, gefundeert hadde ende die voirs. Gilde van den Jongen Voetboge alsoe gelijck voirs. staet die voirs. misse jaerlix op huere goeden zal doen celebreren.
Het huis dezer Schutterij, dat, als voorzegd, deel uitmaakte van haren bogaard, schijnt aan haar niet tot gildekamer
| 312 |
gediend te hebben, daar toch uit Prosp. Cuypers Documents pour servir à l'histoire des troubles religieux du XVIe Siècle p. 371 blijkt, dat zij in 1567 hare gildekamer had in het huis de Engel aan de Markt te den Bosch, terwijl, zooals wij hiervoren reeds zagen, zij die na 1669 had op de Vughterbinnenpoort aldaar.
Bij het leven van van Heurn werd het huis of gebouw dezer Schutterij door haar tot een logement of wijnhuis verhuurd, zooals toen ook de andere Bossche Schutterijen met de gebouwen harer bogaarden deden.
Tengevolge van het Besluit der Staten Generaal van 9 November 1787, waarbij zij de vier Schutterijen van den Bosch ontbonden verklaarde, hield deze Schutterij, die eene daarvan was, als openbaar lichaam op te bestaan. Zij bleef sedert dien nog een tijdlang als eene particuliere vereeniging voortleven, wat duurde tot dat de Fransche Republikeinen, toen hun in 1794 den Bosch was overgegeven, een deel hunner troepen legerden in den bogaard dezer schutterij; die soldaten hebben toen het daartoe behoorend gebouw zoodanig vernield, dat daarvan bijna niets anders dan de muren overschoten. De leden dezer Schutterij besloten daarom haren bogaard aan de stad den Bosch te verkoopen en de schutterij heeft zich daarop ontbonden, zoodat zij van toen af aan geheel ophield te bestaan. De akte, waarbij zij haren bogaard verkocht, luidt aldus: De heer Willem Joseph Spens, bogaartmeeeter van de geweeze Schutterye den jongen Bogaard alhier, tot hetgeen navolgende gemagtigt van een groot aantal leeden van de voors. geweese schutterye by qualificatie door dezelven eigenhandig onderteekend, ter secretarye alhier geregistreerd, verkoopt aan de stad den Bosch de byna geheel geruïneerde huizinge den jongen Schutsbogaard met de aanhorende erve, staande en gelegen binnen deeze stad op den Vugterdijk, gequoteerd Litt. J. n° 265, aan de eene zyde erve dezer stad en de heer J. Vermeulen, aan d'andere zyde een straatje, strekkende voor van de straat achterwaards tot aan de stadswallen, onder voorwaarde, dat
| 313 |
de stad zal betalen de schulden dezer Schutterij; 13 Februari 1799. De gemeente den Bosch verkocht daarop 8 April 1803 dezen voormaligen Schuttersbogaard aan Frangois Antony Tret, wonende te Gorinchem, bij eene akte, waarin o.a. voorkomt: Gerard Sterk, politierentmeester van den Bosch, tot dezen verkoop behoorlijk gemachtigd door hare Municipaliteit, verkoopt: de grond of erve, waarop voorheen den Jongen Schutsbogaard heeft gestaan, gelegen binnen deeze stad op den Vugterdijk, aan de eene zijde het Blok Barakken en een gedeelte van de stadsweg, aan de andere zijde het straatje naar de Wal, strekkende voor van de straat achterwaarts tot de stadswal; aan den kooper werd daarbij de verplichting opgelegd om aan de straat te bouwen eene capitale huizinge, ingevolge het bestek daarvan zijnde, voords dat de roijing van den voorgevel zich zal bepalen in eene rechte lijn van den hoek der huizinge van den timmerman Massing tot op den hoek der huizinge van Govert van Beurden, enz
Zoo verdween de Schutterij van den Jongen Voetboog 5) met haren bogaard voor altijd. In de verzamelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant bestaan van haar nog enkele voorwerpen, die de herinnering aan haar levendig houden, zooals een paar schutterspenningen; eene zilveren plaat, behoord hebbende tot eene patroontasch harer schutters, waarop het wapen dezer schutterij en hare spreuk: fortuna fortes adjavat.
| 314 |